Elsa en Karel (*), mijn vorige buren, waren ruim 60 jaar getrouwd. Nog altijd krulgelukkig met elkaar. En na Karels pensioen onafscheidelijk. Dag en nacht. Totdat Karel ineens overleed.
Na zijn begrafenis ging ik regelmatig langs bij Elsa.
Tijdens één van die bezoekjes, we zaten net aan de koffie, vertelde ze:
“Overdag ben ik alleen. Karel is dood. En dood is weg.
Er is nog nooit iemand daarvandaan teruggekomen.
Maar weet je wat zo raar is?
Iedere nacht droom ik over Karel. Altijd. Hij neemt me mee op reis; we varen in een boot. Zoiets deden we vroeger nooit. En dan gaan we ergens aan wal. Hij heeft een prachtig huis voor ons gebouwd. Met een grote tuin erbij.
We hebben het daar zo fijn met z’n tweeën. Het voelt allemaal zo echt. Maar dat klopt toch niet?”.
Ze zweeg. We staarden in stilte voor ons uit. Tot Elsa een ferme klap op tafel gaf. “Jij nog koffie?”.
Ik veegde snel de tranen van mijn wangen. “Graag. “
(* niet hun echte namen)