Op een zomerse dag in 2001 overleed mijn kat Dammie. Hij was al een tijdje ziek en omdat het niet langer meer ging liet de dierenarts hem inslapen.
In de maanden daarna sleet mijn verdriet, het leven ging verder.
Op een nacht, een half jaar na zijn dood, slenterde Dammie mijn droom binnen:
“Hoi” , zei hij en kwam naast me zitten.
“Uh hoi”, reageerde ik verbaasd.
Toen bleven we even stil. ’t Was raar en fijn om de kat weer bij me te hebben.
Hij zwiepte ongedurig met z’n staart. Bang dat hij er vandoor wilde vroeg ik ‘m impulsief: “Hoe is dat nou om dood te gaan?”
“Gewoon”, zei hij onverschillig. “Je komt bij de rand van een soort snelweg en daar moet je wachten. Er zoeven dingen uit je leven voorbij. Net als auto’s. Als ’t rustiger wordt kun je de weg oversteken en ben je aan de overkant.”
Hij gaapte eens flink, strekte zich uitvoerig uit en wandelde na een ‘nou dag “ mijn droom weer uit.
Een jaar later dook hij weer op in een droom. Deze keer niet zo nonchalant als de vorige keer. Hij klonk ernstig.
“Ik kom afscheid nemen omdat ik verder moet. Naar een volgend “level”. Daar kun jij niet komen en ik kan niet meer terug. Maar als je aan me denkt dan hoor ik je. We blijven verbonden. “
En hup, daar ging ie, op weg naar een nieuw avontuur in de kattenhemel.
Met een brok in m’n keel werd ik wakker.
Nog regelmatig denk ik aan hem. Dan vertrouw ik er op dat hij dat weet, want echt merken doe ik dat niet. Hoewel, soms ervaar ik z’n aandacht, ergens in een uithoekje van mijn geest.